Mijn gesprek met broeder Alphons in juli 2011
Toen ik het interview van Bert en Luc bij EenVandaag nog ’s bekeek bleef me bij dat Alphons als kleine jongen ook leerling was geweest in Bleijerheide. Mij bekroop het gevoel dat hij zomaar een product van eigen kweek zou kunnen zijn, gezien zijn gewelddadige optredens die de meeste kinderen wel kennen. Misschien was hij bereid om over zijn tijd als leerling iets te vertellen bedacht ik en belde hem op voor een afspraak, teneinde een gesprek te arrangeren, waar hij op in ging. Hij ging overstag denk ik, omdat ik zei dat hij, in tegenstelling tot Eymard, nog enige menselijkheid manifesteerde tijdens het interview. “Pastoor S is mijn vriend niet.” Alphons vondt ’t nodig dit even te vermelden. Hij heet nog steeds zo en is lid van dezelfde congregatie zei hij.
Toen ik in G. aankwam vroeg hij of ik namens Bert Smeets kwam, hetgeen ik ontkende en verklaarde op eigen titel te zijn gekomen. Ik gebruikte geen opname-apparatuur merkte ik op en dat ik anders om zijn toestemming moest vragen, tevens zei ik dat dat vise versa was. Wel deelde ik hem eerlijkshalve mee dat ik één van de 60 mensen was die zich bij stichting MCU had aangesloten. Verder maakte ik hem duidelijk dat ik er ook was voor diegenen die niet kúnnen spreken, zowel de nog levenden alsmede de reeds overledenen.
Dat bleek hij niet helemaal te begrijpen, waarop ik uitlegde dat er reeds zelfmoorden hadden plaatsgevonden onder ex-leerlingen. Hij keek enigszins onbegrijpend en ik zei: “Nou Alphons, jullie hebben nogal wat aangericht daar in Bleijerheide. Jullie hebben levens verwoest.” Kennelijk schrok hij van mijn opmerking en dacht dat ’t niet kon bestaan dat er wel 60 dossiers waren inmiddels. Die zijn er toch écht zei ik. Tegenwoordig hield hij zich veel bezig met huiselijk geweld, daarvan waren er wel honderduizenden zei hij vervolgens. Dat vond ik ongepast en zei: “Dus eigenlijk durf je te zeggen: Waar hébben we ’t over.” Daar schrok hij weer van, maar nam niets van zijn woorden terug.
Tegenwoordig kunnen mensen die met huiselijk geweld te maken hebben in ieder geval nog ergens naar toe, merkte ik op. “Maar wij konden nérgens heen, omdat jullie allemaal hetzelfde waren, de poort was dicht en niemand kon weg.” Dat beaamde hij.
Hij kon zich maar niet voorstellen dat hij dat allemaal niet wist van mensen waar hij mee werkte en aan tafel tezamen at. “En niet alleen gegeten, maar óók gezopen, want jullie stonken regelmatig naar de drank ook nog.” antwoordde ik.
Dat er in een intervieuw door hem gezegd zou zijn dat er in “zijn” tijd al “verhaaltjes” de ronde deden ontkende hij in alle toonaarden. Het voorstel om dan maar ’s even op zijn pc te kijken verwierp hij meteen, terwijl iedereen het had gehoord en kan zien, wereldwijd. Verder kon hij op internet álle 60 dossiers lezen stelde ik, daar ging hij ook niet op in en merkte op dat hij niet zo handig met een pc was…
Het kón niet anders dan dat er in “zijn” tijd al broeders waren die ik ook kende stelde ik en confronteerde hem met mijn eigen dossier dat ik had meegenomen. In mijn dossier stonden 18 broeders en ik vroeg hem om aan te vinken welke broeders in “zijn” tijd er al waren. Want daar moesten die “verhaaltjes” dan over gaan Hij wilde het dossier niet lezen en ook de broeders die hij als leerling had niet aanvinken. Maar de eerste die hij vervolgens noemde was Otho. Daar nam ik uiteraard geen genoegen mee en heb er een aantal uit mijn dossier genoemd, degenen die hij verder noemde waren: Landric, Leonardus, Servatius en Monulphus.
Over Monulphus (bulletje) gingen wel meer verhalen de ronde stelde hij, maar hij snapte niet dat de arts, die ook een aantal malen per week kwam, niets had gemerkt… Tenslotte verstrekte die ziekenbroeder toch alleen maar pijnstillers en een hoofdpijn tabletje dacht hij. Ik keek hem wat meewarig aan en hij wendde zijn hoofd af. Hij wist wel beter…
Op mijn vraag waarom hij zelf regelmatig ontplofte moest hij even nadenken. Hij antwoordde dat hij als novice enigszins gefrustreerd 2 jaar lang in de bijkeuken alleen maar mocht afwassen. Daarop kreeg hij, volkomen onvoorbereid op deze verantwoording ondermeer toezicht op de studiezaal, en vond ’t een onaangename taak om 90 personen in ’t gareel te moeten houden…
Het was me bekend dat jongens dermate afgerost werden dat ze niet toonbaar waren en dat hun ouders op de mouw speldden dat ’t pedagogisch/opvoedkundig beter was om even geen kontakt met hun zoon te hebben… Er was er een bij die een half jaar niet thuis was geweest merkte ik op, omdat hij niet toonbaar was en dat iemand op 29 jarige leeftijd zelfmoord pleegde, met hersenletsel dat door Lucas was toegebracht…
Een en ander emotioneerde hem regelmatig en hij knikte meer dan eens instemmend, maar liet verder niets los. Dat ze onderling ook bang waren voor enkele broeders was mij opgevallen, dat moest hij toch ook weten.Hij knikte instemmend.
Wat hij wel te berde bracht was dat het vroeger toch heel wat betekende als je kon zeggen dat je op Bleijerheide was geweest. Dat vond ik niet vreemd zei ik, want niémand wist wat er zich afspeelde in dat gesticht, de ouders niet en ook de bevolking van Kerkrade niet. Bovendien merkte ik op dat er in mijn tijd Ignatius werd opgepakt, tezamen met een burger-boekhouder, vanwege financiële malveraties en dat de schoolcijfers regelmatig opgeleukt werden, waardoor vooral de middenstand hun kinderen stuurden vanwege de “kwaliteit” van het onderwijs… Dit alles verbaasde hem kennelijk niet, maar toegeven ho maar.
Wat mij betreft vertoonden hun veel kenmerken van een criminele organisatie stelde ik, er waren immers misdaden gepleegd, die onderling en hiërarchisch werden toegedekt en er een zwijgplicht werd opgelegd.
Het werd tijd om ’t over een andere boeg te gooien en vroeg aan hem of hij wist dat een priester op 16 juni 2011 tot 8 jaar onvoorwaardelijk werd veroordeeld, terwijl er door het OM in Tongeren (B.) 5 jaar geëist was. Daar schrok hij een beetje van waarop ik doorging met te zeggen dat we beslist gaan proberen om verjaring niet te laten gelden, omdat er méér was gebeurd dan alleen sexueel misbruik.
In Bleijerheide waren misdaden tegen de menselijkheid gepleegd stelde ik en wel in de vorm van sexueel misbruik, dan wel pogingen daartoe, alsmede fysieke en mentale terreur in de vorm van excessief geweld en geestelijke manipulatie. Zo heb ik ook officieel melding gemaakt bij de politie te Kerkrade, vertelde ik hem nog. Wat mij betreft konden ze verjaring dus op hun buik schrijven merkte ik op.
Wat mij betrof kreeg hij de kans om ’s schoon schip te maken zei ik tegen hem, als broeder maar ook als mens, door te vertellen wat hij wist. Als hij dat wilde kon hij kontakt met me opnemen, anders zou ik hém nog ’s bellen sprak ik met hem af.
Ik vroeg hem nog of hij dan één broeder uit zijn tijd kon opnoemen die dan wel deugde. Alphons bedacht zich niet lang en antwoordde heel beslist: “Stephanus” Afwachtend of er nog meer opgenoemd zouden worden, hetgeen niet gebeurde, concludeerde ik dat hij hij dan ook drommels goed moest hebben geweten wie er dan allemaal niet (dan wel) deugde…
Tijdens het afscheid werd hij even stil en zei, wederom geëmotioneerd: “Ja, je hebt gelijk, het zou zo maar ’s kunnen dat ik bén wie ik ben, omdat ik ook op Bleijerheide was…”
Een week of 2 later belde ik hem op om te vragen of hij het gesprek wilde voortzetten, maar daar zag hij verder weinig heil meer in en zei nog: “Zometeen heb ik een afspraak met nog 2 gasten, die kunnen zich net als ik écht niets herinneren…”
Een leerling met kledingnummer 261