Zaterdag (vandaag) brengt dS Weekblad het verhaal van de kinderen van Hakatoo, een plek voor residentiële jeugdzorg. Hieronder leest u alvast een voorproefje.
De kleuter van drie staat paraat; jasje aan, rugzakje gevuld. Zenuwachtig enthousiasme. Straks komt mama. Samen zullen ze een uurtje naar het speelplein gaan. Een begeleidster zal hen vergezellen. Ayo* mag niet meer bij zijn moeder wonen, het is er niet veilig voor hem. Ook af en toe eens een nachtje thuis slapen, zoals sommige andere kinderen hier doen, is geen optie. Mama mag wel op bezoek komen in Hakatoo, maar niet zonder toezicht.
Ayo woont al niet meer thuis sinds hij zes maanden is. Hakatoo is zijn derde verblijf in 2,5 jaar tijd. In dit huis voor begeleiding van Jeugdzorg Emmaüs verblijven 12 uit huis geplaatste kinderen tussen 0 en 12 jaar. Verblijven, heet het, niet wonen. Als de kinderen zeggen ‘ik woon daar’, dan verwijzen ze naar het adres van vader of moeder, ook al zijn ze daar al weken, maanden of jaren niet meer geweest. Ook coördinator Ilse Dandois is duidelijk: ‘Hier wóónt niemand.’ Dit is niet thuis, maar een tehuis, al doen de begeleiders er alles aan om de kinderen een warm nest te bieden.
Contextbegeleidster Hanna, die het hele traject dat Ayo’s ouders afleggen nauw volgt, roept hem apart. ‘Jongen, jouw mama is een beetje ziek, ze kan vandaag niet komen. Maar ze wil het jou zelf vertellen, bel haar maar.’ Zijn broek wordt instant nat. Verder schrikt niemand er hier nog van op als een ouder niet komt opdagen of op het laatste moment afbelt. ‘Ziek, soms is het echt, soms niet.’ De waarheid is dat niet de moeder erop aandrong hem aan de lijn te krijgen, maar Hanna. ‘We laten de ouders zelf aan hun kind uitleggen dat ze niet komen, dan horen ze hoe jammer zo’n kind dat vindt.’
Beschadigd
‘Hi mommy, are you sleeping?’ Ayo heeft een motorische achterstand; hij kleurt nog met zijn volle vuist om de stift geklemd, loopt geregeld tegen deuren en muren aan en laat van alles uit zijn handen glippen. Maar hij is opvallend sterk in taal, drie talen spreekt hij. ‘Ben jij mijn vriend?’ Hij zal me die vraag de rest van de dag ontelbaar vaak stellen.
Ik ben pas binnen in de leefruimte van Hakatoo of Yasmine omklemt mijn been met beide armen. Ze kruipt meteen op mijn schoot. Geen van deze kinderen heeft mij eerder gezien of gesproken, maar ze knuffelen alsof we al jaren de beste vriendjes zijn.
Vertederend, zoveel gulheid met affectie. ‘Maar ongezond’, waarschuwt Dandois. ‘De kinderen hier zijn beschadigd, vele van hen kampen met hechtingsproblemen. Ze hunkeren naar aandacht. “Heb je mij gezien”, schreeuwen ze in stilte. Of ze claimen je: “Jij bent van mij”. Wij leren hen dat je iemand goed moet kennen voor je kusjes en knuffels geeft. Zeker de meisjes zijn vatbaar om later over hun grenzen te laten gaan, om slachtoffer van seksueel misbruik te worden of de prooi van tienerpooiers. Daar willen we ze voor behoeden.’