Vannacht had ik een vreselijk droom over de slaapzaal van het jongenspensionaat te Bleijerheide waar ik op de bovenste verdieping drie jaar vertoefd heb onder nummer 33. Alle ‘lage’ school kinderen moesten zich tegen de avond voor het slapen gaan verzamelen op de speelplaats, vlakbij die oude boom waar inmiddels de bijl korte metten mee heeft gemaakt. Een boom met wortels die de hele wereld leken te steunen waar je met je ondervoed jongenslijf aan kon vastklampen. Vandaar marcheerde het naar boven met de nodige klappen als je te onrustig of als je niet in het gareel bleef, of praten kon ook niet, zeker niet naar boven, de heilige slaapzaal…we hadden geen privacy of iets dat van jou was, alles collectief aangegord.
Je kwam na twee trappen bij de leeszaal dan meteen naar rechts recht op de ziekenboeg van Bulletje af, week ik snel naar links, passeerde Servatius zijn ‘kantoor’, een deftige kamer met zware stoelen en logge, lange gordijnen.
De volgende trap leidde naar de slaapzaal van de ULO jongens die wij met gebogen hoofden passeerden, geen oponthoud bij de oudere, geilere jongens. Toen opeens mijn droom, net voor ik de laatste trap naderde, veranderde in een angstig voorvermoeden. Ik versteende, wilde voor geen goud die laatste trap op naar boven. Van alle kanten verschenen demonen, diabolo, vreemde figuren verdrongen zich om me heen. Er werd een luik geopend waar men mij probeerde in te duwen, ik moest naar boven, naar de slaapzaal. Een donker gat gaapte me aan, onheil want op zulke plekken kan men niet dromen. Er werd geduwd, er werd geschreeuwd, dreigende schaduwgeesten als gevallen engelen vlogen langs mij heen. Ik was altijd bang geweest voor deze franciscaanse slaap onheilsplek en nu moest ik, Nummer 33! IK?
Ik werd wakker, met hart dat over sloeg, hartritme stoornissen….