Enkele observaties: de kasreserves en bedrijfswinsten van multinationals waren nog nooit zo hoog; de bonussen aan de top zijn terug; niet eerder zijn zoveel (verspillende) fusies en overnames gedaan; de bedragen voor terugkoop van aandelen stijgen al jaren; de belastingafdrachten van multinationals dalen al decennia. En: het besteedbaar inkomen van werkenden stagneert al veertig jaar; de loonstijgingen blijven al tien jaar achter bij de productiviteitsstijgingen; het deel van de jaarlijks geproduceerde toegevoegde waarde dat als loon wordt uitgekeerd bevindt zich op het laagste niveau sinds de oorlog; het gat dat de bankencrisis in overheidsbegrotingen heeft geslagen is afgewenteld op burgers in de vorm van hogere inkomsten- en consumptiebelastingen en bezuinigingen op overheidsdiensten.
Kortom: er is iets grondig mis met het kapitalisme. De ruige bevrijding van de ketenen van het keynesianisme in de jaren zeventig heeft de onderhandelingsmacht van het kapitaal fors vergroot. Terwijl arbeid gebonden is aan streek en taal, is kapitaal vluchtig en kosmopolitisch geworden, ook al zijn er nog altijd boekhouders, advocaten en trustboeren nodig om het te laten vliegen. De dreigmacht van het grootbedrijf – ‘voor jou tien anderen’; ‘als je de dividendbelasting niet afschaft, vertrekken we’ – heeft een orde gecreëerd die de uitbuiting van mens, dier en natuur zozeer heeft geperfectioneerd dat we aanhikken tegen de grenzen van wat sociaal, politiek en ecologisch mogelijk is.
Het is de uitkomst van decennia hersenspoeling die begon in 1976 toen twee Amerikaanse economen een nieuwe probleemdefinitie van de beursgenoteerde onderneming gaven. Hoe zorgen we ervoor dat bestuurders de belangen van eigenaren dienen in plaats van hun eigen megalomanie? In dit ‘principaal-agent-probleem’ zaten twee vooronderstellingen: 1. dat aandeelhouders de eigenlijke meesters van de onderneming zijn, 2. dat winstmaximalisatie het enige doel is van de beursgenoteerde onderneming.
Het zou een van de meest geciteerde economieteksten ooit worden en de vooronderstellingen ervan zouden wereldwijd terechtkomen in wetteksten die het bestuur van ondernemingen aandeelhoudersvriendelijker moesten maken. Corporate governance ging het heten en je vindt de sporen ervan overal. In directieven van de EU, in de fixatie van krant, radio en tv op kwartaalresultaten en AEX, in discussies over overnames en beschermingswallen.
Ook in Nederland is sinds de jaren negentig de wetgeving meer en meer gericht op bescherming van aandeelhoudersbelangen. Het structuurregime dat werknemers een plaats in de bestuurskamer gaf, is vervangen door een vrijwillige gedragscode gebaseerd op het principe: pas toe of leg uit. De rechten van aandeelhouders zijn versterkt, beschermingsconstructies afgebouwd, werknemers op afstand gezet.
Het was bedoeld om Nederlandse multinationals meer in de Anglo-Amerikaanse pas te laten lopen, Nederland aantrekkelijker te maken voor buitenlandse ondernemingen, de koersen van Nederlandse multinationals op te krikken, de Amsterdamse effectenbeurs te stimuleren, Nederlandse multinationals minder makkelijke overnameprooien te laten zijn en beter in staat te stellen buitenlandse ondernemingen over te nemen. En om de bonussen van Nederlandse bestuurders internationaal concurrerender te maken. Want dat was de voornaamste uitkomst van de neoliberale aandeelhoudersrevolutie: exorbitante verrijking aan de top door managers uit te betalen in (opties op) aandelen. De gedachte was dat je zo de belangen van eigenaar en bestuurder het beste op een lijn kon krijgen.