SJAAN UIT DE JORDAAN
Als ik op vrijdag mijn wekelijks werkbriefje voor de komende week ophaal op het kantoor van de thuiszorg, zie ik er een nieuwe client op staan. Om 9 uur die maandagochtend druk ik op de huisbel van de aanleunwoning. In de gang hoor ik kwieke voetstappen.
Een kleine fragiele vrouw in een gebloemde jurk en met een stevige permanent in haar grijze haren, doet de deur open. “Kom binnen, ‘kind’,” zegt ze en loopt vooruit naar het kleine huiskamertje, annex keukentje.
“Ga zitten, kind, de koffie is al gezet.” Even later zet ze twee kopjes neer.
“Woont u hier alleen, mevrouw Janssen?” vraag ik, om het gesprek een beetje op gang te brengen.
“Nee hoor, kind, ik woon hier samen met mijn Pietje.”
“O! Uw man slaapt zeker nog.?”
“Man!” herhaalt ze, me verbaasd aankijkend. “Ik heb geen man, kind.”
“Noemt u mij maar Els, mevrouw Janssen.” Waarop zij antwoordt: “Ik heet Sjaan.”
“En kom uit de Jordaan,” vul ik aan. Als we uitgelachen zijn, zegt ze: ”Het klopt ook nog, kind, ik ben geboren en getogen in de Jordaan.”
Aan haar plat Amsterdams is dat duidelijk te horen.
Mijn ochtend met Sjaan kan nu al niet meer stuk.
“Uw vaste wijkhulp is nog steeds ziek, mevrouw Janssen, daarom kom ik vandaag, om samen de boodschappen te doen. “Gezellig kind. Maar eerst nog een lekker bakkie.” Uit haar koektrommel mag ik alvast een koekje uitzoeken.
“Heeft u een boodschappenlijstje gemaakt, mevrouw Janssen?” vraag ik. “Nee hoor, kind, dat doe ik nooit, ik weet wat ik nodig heb en mijn geheugen is nog steeds prima.”
Ik merk dat we elkaar nu aan het observeren zijn.
Eenmaal buiten voel ik dat het inmiddels behoorlijk hard is gaan waaien, ik moet er niet aan denken dat ze door de harde wind wordt opgetild, er zou geen botje van haar fragiele lichaam meer heel zijn.
Alsof we elkaar al jaren kennen, geeft ze me een stevige arm tijdens de wandeling naar de supermarkt.
Eenmaal terug, zet ik de boodschappen voor haar op het aanrecht.
“Zullen we nog even een bakkie doen, kind,” vraagt ze zo vriendelijk dat ik het niet over mijn hart kan krijgen haar te weigeren .
Op mijn horloge zie ik dat het nog wel kan, voor ik naar de volgende cliënt ga.
Terwijl ik de koffie in het filterzakje doe, hoor ik haar in een geanimeerd gesprek met een kanarie.
“Dag Pietje, dag lieverd, ik ben er weer.”
Haar huisgenoot is Piet de kanarie! Geamuseerd draai ik me om, om naar het gekeuvel te kijken en wordt getroffen als deelgenoot van dit ‘paradijselijke tafereel’ in dit piepkleine kamertje.
Onder het zoveelste kopje koffie kan ik het niet laten haar te vragen of ze nog meer ‘familie’ heeft, naast Piet.
“Ja hoor, kind, op de Ouderkerkerlaan woont mijn tweelingzus.
Iedere woensdagavond gaan we samen met een taxi bij haar op bezoek. Met alleen mijn AOW kan ik het best betalen, hoor! De Ouderkerkerlaan is nog geen drie straten verderop.”
“Neemt U Piet mee in een doosje,” vraag ik? In gedachten zie ik het tafereel al voor me.
“Nee hoor, de taxichauffeur zet Pietje eerst in zijn kooi op de achterbank en help mij dan met instappen.”
Ik zit hier op deze maandagochtend in het domein van het meest ‘goddelijke wezen’ dat ik ben tegen gekomen. Sjaan heeft op deze aardkloot haar eigen paradijsje gecreëerd.
Bij het weggaan geef ik haar op beide wangen een dikke zoen, waarmee ik de protocollen van de thuiszorg zoals gewoonlijk aan mijn laars lap.
Onbewust sla ik deze ochtend op in mijn hoofd, in het laatje ‘bijzondere gebeurtenissen’.
Els Mulkens, oktober 2014
Tijdens het schrijven van deze ervaring van zo’n twintig jaar geleden, voelde het of ik weer plaatsnam in hun ‘paradijselijk domein’.