In het voormalige klooster Huize Loreto in Simpelveld is een tijd geleden een museum geopend: De Schat van Simpelveld. De opening viel samen met de zaligverklaring, in Aken, van zuster Clara Fey, stichteres van de orde van het arme Kindlein Jesu.
De berichten hierover deden mij denken aan de kinderjaren van mijn grootmoeder, de in 1888 in Simpelveld geboren Ida Palm, dochter van een metselaar, die op een hete augustusdag stierf aan de gevolgen van een zonnesteek, na een lange werkdag op de steigers. Op de dag dat haar vader overleed, kwam mijn oma ter wereld.
In de verhalenbundel ‘De onweerzitting’ (Uitgeverij Leon van Dorp) schreef ik daarover:
‘Tegen de ochtend wordt de grootmoeder van de jongen geboren. Ida zal zij heten. De buurvrouw, die bij Katharina is gebleven, heeft de vroedvrouw gewaarschuwd.
Tot troost van de vader, als verstolen gebaar tegen de onrechtvaardigheid van zijn dood, ter vertroosting van de moeder, en misschien ook tot troost van de buurvrouw die harder huilt dan Katharina huilen kan, wordt het kind eventjes naast zijn vader gelegd, op de baar tegen de muur, een meter van het bed.
Achter het gordijn staat het raam op een kier; er waait wat lauwe lucht naar binnen, zodat er in de kleine kamer ook nog iets beweegt buiten de mensen om.’
Toen in 1875 aan alle kloosterorden in Duitsland werd bevolen het land te verlaten te verlaten, streek de Congregatie van de Zusters van het arme kind Jezus neer in het nabijgelegen Simpelveld. In 1878 betrokken zij het daar in hun opdracht gebouwde klooster, Huize Loreto. Op deze plek werden ook kinderen opgevangen en verzorgd. En er werd lesgegeven.
Ook mijn grootmoeder kwam, door de nood van haar moeder gedwongen, in Huize Loreto terecht.
Uit ‘De onweerzitting’:
‘Een paar maanden na haar geboorte wordt de grootmoeder ondergebracht bij de Duitse Zusters van het arme Kindlein Jesu, in het klooster dat ze in Simpelveld hebben gebouwd. Haar moeder werkt als wasvrouw in en buiten het dorp en doet ook ander huishoudelijk werk voor mensen die haar diensten kunnen gebruiken.
De grootmoeder behoort als kind tot de Hauskinder van de nonnen. Het zijn er ongeveer tachtig, van nul tot achttien jaar. Hun zuigelingen- en dreumestijd brengen de kinderen door in de Engelenburcht, waar kleine zustermoeders soms met zeven zuigflessen tegelijk rondlopen om hongerige en huilende monden te stoppen. Of met een kinderwagentje voor zich en een kinderwagentje achter zich, omstoeid door kinderen die al kunnen lopen, onder de appelbomen wandelen.
Van de zusters, die ook voor het meisjesonderwijs in het dorp en de omgeving zorgen, krijgt de grootmoeder na de bewaarschool ook les in lezen, schrijven en rekenen. Ze leert er het Onze Vader en het Wees Gegroet in het Duits.
De nonnen hadden haar graag in hun midden gehouden. Zij koos voor de wereld en daarmee voor het werk van haar moeder.’